82
der hij ook begrijpt de gewijde schriften des
Ouden verbonds op dezelve gegrond, veel eer
diende om de overtuiging van de overtreding
dezer wet, met andere woorden van zonde of
zedelijke verbastering te bevorderen. Dat is
de hoofdsom van zijne redenering in den
voornoemden brief, Hoofdst. III, vers 20, verg.
met vers g19 Iloofdst. I, vers 1832. Hij
verkondigt wijders in het III Hooldst.eene
regtvaardiging of vrijspraak bij God zonder de
wet, dat is, waartoe de onderhouding dier wet
niets toebragt of toebrengen kon, en die ge
tuigenis had van de wet en de Profeten
waarin ook zulk eene regtvaardiging of vrij
spraak als noodzakelijkwerd geleerd 5 het
geen hij in het IV Hoofdst. nader aantoont (A).
De vrijspraak nu, welke hij bedoelde, was te
verkrijgen door het geloof in Christus Jezus
voor allendie geloofden wellce dus om niet
geregtvaardigd werden, uit Gods genade door
de verlossingdie in Christus Jezus is, vol
gens Hoofdst. III, vers 2124, verg. met vers
27 en 28.
Of-
(A) Tot dit IV Hoofdstuk schijnt het' 3i vers van het III te
hehoorenalwaar met het woord wet (vOfhOï) het Oude Testa
ment bedoelt is, in deze woorden: 3Mg[A0V KctTagytïfjLSV
$tct Tvjs 5 Mvj ysvoiTOciXKot vófiou fciïfJLSV,
volgens de aanmerking vanP. Bosveld in zijne schooae iVerklaring
v*n Paylu« Br, aan dc Rorn, te dezer pk