8^) Ofschoon PAuLus nu alzoo oordeelde, dat, ter verkrijging der Goddelijke vrijspraakgeene onderhouding der Mozaïsche wet in aanmer king kwamwilde hij echter hiermede deze wet, voor den Christen niet nutteloos verkla ren, maar, gelijk hij reeds ter loops gedaan had, lioofdst. III, 20.b in het vervolg, haar gezag ter aanwijzing van zonde of beslissing van liet geen zedelijk goed en kwaad is, handha ven, het welk hlijkt uit Hoofdst. VII vers 7 26. In denzelfden brief, Hoofdst. VI, v. i4 en i5 vermaant de Apostel de Romeinsche Christenen om de leerdie hij prediktedat zij niet onder de -wet waren maar onder de genadeniet te misbruiken tot zondigen (i). Hij stemt toe dat zy niet meer onder de wetmaar onder de genade waren. TH et zal hier zijn de Mozaïsche weten wel de geheele oude huishouding welke op die wet gegrond was en naar de zel ve bestuurd werdde genade het Euangelie of Euangelies bestuur van Jezus Christus 't welk op Gods vrije genade en barmhartigheid gebouwd isen waar in zich de Godclelyke ge nade omtrent den zondigen menschop eene zeer Men vergelijke hier Bosvelds opheldering in zijne verklaring Van het VI Hoofdst, 2425. wiens woorden ik dewijl zij mij de zaak zoo naauwkeurig schenen uittedrukken, overgenomen hei'

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 393