(88) gingwelke men te vergeefs door zijne pogin gen ter opvolging der wet van Mozes zoeken zoude. Hoofdst. IXgeeft hij zijne smart over de verharding der Joden welke hen verhinderde om tot het Christendom over te gaan met tref fende woorden te kennen, vers i6. Hij doet deze zijne volksgenoten gevoelenhoe de ver hevene voorregtonwelke zij genotende bij zondere betrekking, waarin zij tot God stonden die lien als tot zijne kinderen had aangeno men de verbintenissen, bij de wetgeving, met God aangegaan; die wetgeving zelve, en de gansclie Mozaïsche Godsdienst met de Goddelij ke beloften daar aan verbonden; en daarenbo ven een en dezelfde oorsprong uit de geloovi- ge Aartsvaders met Christus, dien boven al les verhevenenhen tot het geloof in dien Ver losser bereidwillig en volvaardig hadden be- hooren te maken. Daar op schrijft hijna ee- ne tusschenredevers 3i en 3a, hunne ver harding daar aan toe, dat zij zich bij God zoch ten te regtvaardigen door de werken der wet dat is, door het in acht nemen van Mozes wet met alle hare Godsdienstplegtigheden en zinnelijke instellingenen niet door geloof, of geloovig af te gaan op het geen hun thans van Gods

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 398