95 «Ier zonde, die op de over treding van Mozes wet bedreigd was. Hier ziqt Pa ut,us te rug op het geen hij beweerde vers X want zoo veele als er uit de werken der wet zijndie zyn on der den vloekhet geen in den geest van den Apostel zeggen zal: zoo vele als erdoor op volging der wet van Mozes Gods gunst mee- nen te moeten verwerven trachten naar het onmogelijke, want zij hebben zich den vloek dier wet reeds op den hals gehaaldzij zijn volgens dezelve, reeds strafschuldig. Want vervolgt hij er staat geschrevenvervloekt is een iegelyk die niet hlijj't in al het geen ge schreven is in het boek der wetom dat te doen. Dit nu had niemand gedaan. Wel ver re van zulk een stipt waarnemer dier wet te zijn, was er geen jood of hij had dezelve in vele opzigten overtreden. Ja, dat de deerlijk- ste zedeverbastering door verwaarlozing dier wet, ook onder het jodendom was ingedron gen en ook alle poging om de zelve naar haren eischin alles volmaakt te betrachtenvruch teloos zoude zijnhet geen hij in zijnen hrief aan de Pom. in het breede betoogtbedoelt hij ook hier. Wel verre dus van, door de onder houding der wet, zich hij God te kunnen wel gevallig maken, hadden zij, die er aan onder war- I

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 405