io5 1 In zijnen eersten blief aan Tïmotheusbet eerste Hoofdstukvers 37, waarschiïuwt Paxj- ï/os wederom dezen zijnen kweekeling in het Christelijk geloof tegen dwaalleeraars, diè leeraars dér wet wilden lieetenmaar zelve niet wisten wat zij zeiden en bevestigden. Dat bij hier op nieuw soortgelijke Joodsche wijs- geeren of Godgeleerdendie het hoofd gevuld hadden met eerie mengeling van Mozaïsche wefc en Joodsche overlevering, bedoele, schijnt mij het uit Hoofdst. I vers 4, Hoofdst. IV, vers i 3 en vers 7. Hoofdst. VI vers 34 te blijken. (cj. De Apostel doet Timotheus gevoelen, dat deze dwaalleeraars, die kwanswijs zoo zeef ijverden voor de handhaving der Goddelijke ivet onder de Christenenniet wisten wat God delijke wet was, zoo als die den Christenen ter beoefening moest worden aanbevolen. Dé hoofdinhoud dier echte Goddelijke wet kwam neder op de beoefening der liefde, act een rein hart, een goed geweten en. een ongeveinsd ge* loof. Bij gevolg kwam hetin het Christendom aan op het nalaten van alle die ondeugdenweL-v ke met den geest der liefde en dus ook met den geest der Mozuische wet strijdig waren, vohr (c) Men raadplege Gr eve over deze plaats in zyn? Algemeen^ ophelderingen der brieven van Paueu» aan da Epb. Col, Tim. em Phil, blads. 112.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 415