I*d
vévhoifd té kénnen gevende, zegt hp' (Je Pro
feet) tot hen: (d) ziet da dcigen komenspréékt
de Heeren ik zal over hst huis Israelseri
over het huis Judaeen nieuw verbond op-
rigtenniet naar het verbond dat ik met hun
ne vaderen gemaakt heb, ten dage als ik hen
bp de hand nnhi, om hen uit Egppteland te
leiden: want zdj zpn in dat mpn verbond
niet gebleven en ik heb op hen niet geacht
('met andere woorden mij over hen niet meer
bekommerdhen wegens hunne wederspannig-
lieid telkens aan hun lot overgelaten.) zegt de
Heer. JEant dit is het verbonddat ik met
den huize Israels maken zal, na die dagen,
zvgt cle lieerik zal myne wetten in hun
verstand gevenen in hunne harten zid ik die
inschrijven: dat is Ik zal hen rfiijne wetten,
volgens derzei ver "zedelij ken zin en Lédnèlirig-,
regt leeren verstaan en hartelijk helrachtéd:
en ik zal hun tot een God Zpn, en zp zhlP'
len nip tot een volk zpn. En zp Zullen diet
life-
{d) Hij bedoelt hier een gezegde ran JfirijbnX tot'de oude Israë
lieten, 't welk te vinden is in zijne vbofipeUingen Hl XKXF,
3i34, volgens de gewone erdeeling in den Hebr. en Nederdï
Bijbel gevolgd doch Volgens de Grieksrhe Vertaling der LXX di«
de schrijver van den Brief aan dé Hebr.- hier gebruikt H. XXXVIIÏ
5i34. Vpor TOV TTl'/piOJ dVT8j gelijk in den Ajex Ctffc.J
van de Gr. vert, staat, wordt in den Vatic. Cod. gelezen
70ï' TÓtitqV ÜVTt