«5 Iingen XV vers 21, is boven reeds opgemerkt. Deze prijsstelling kan, dunkt mij, niet anders verklaard worden, dan uit het Godsdienstig zedelijk gebruik dat van deze afgeschafte wet ten allen tijde bij voortduring moest gemaakt worden. Voor den Landvoogd Lijsias, te Caesarca, zicli verdedigende, verklaart Paijtats, dat hij volgens die Godsdienstleer, welke de Joden secte of ketterij noemden, dat is, naar de Christe lijke leer, den voorvaderlijken God diende, doch tevens geloof le al liet geen in de wet en de profeten geschreven was. Handel. XXIV vers. i4. Hier schijnt hij het voortdurende verhand tusschen de wet van Mozes en de Chris telijke Godsdienst en zedeleer op het oog te hebben, hetwelk hij elders, gelijk wij zagen, zoo voortreffelijk handhaafde. In zijnen brief aan de Romeinen, hoofdst. VII, 725, handhaaft Paueus insgelijks het zedelijke gezag der wet, ter aanwijzing van de bron der ondeugd (vers 7); roemt hij hare strekking ter bevordering van levens geluk hare heiligheidregtvaardigheid en goedheid [vers 10, 12]; noemt hij haar geestelijkdoe lende met deze benaming op haren zedelijken zin en bedoeling [vers i4 oj zegt liij in deze

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 425