n7
zijn, want hij spreekt van heilige schriften, dié
Timotheus van jongs af gekend had. Nu wa
ren in Timotheus jeugdwel de heilige schrif
ten des Ouden Verhonds, niet die des Nieuwen
Verhonds, ten minste niet alle, vervaardigdhe
kend en hij een verzameld. Daarenboven had
Pa u lus oudere heilige schriften, dan die des Ou
den Verhonds, als zoodanig ten zijnen tijde
algemeen hekend, op het oog gehad, liij zoude
dit duidelijk liehhen te kennen gegeven. Ook
duidt het hijvoegsel door het geloof in Jezus
Chiustusvolgens mijn gevoel, niets anders
aan, dan dat men, om het bedoelde nut uit de
heilige schriften des Ouden Verhonds te trek-
o
ken, met het onderzoek dier schriften het ge
loof aan Jezus en zijne leer paren moest; op
zulk ccnc wijze de zielverbeterende leer des Ou
den Verhonds beschouwen en betrachten, als
overeenstemde met de grondbeginselen des
Christendoms. Zie II. III, i4—17.
Jacobus vermaant, in zijn brief II. I, 22
26, de Joden in vreemde landen verstrooid,
welke den Christelijken Godsdienst heieeden,
dat zij niet slechts hoorders maar ook daders des
woords of der Christelijke leere moesten zijn
daar zij anders gelijk waren aan iemand, die zijn
aangezigt in eenen spiegel beschouwde en voorts
he-