»8
henen ging, zonder op te merken, hoedanig
zijn gelaat ware. Deze gelijkenis bezigt luj
verder, vers 26, om hen aan te wijzen, wat zij
doen moesten, om niet slechts vergefelijke hoor
ders te zijn, maar dadelijke beoefenaars des
Christendoms te worden- Hij zegtdat zij te
dien einde moesten inzienof eigenlijk vol
gens de kracht van het hier gebezigde Griek-
sche woord naauwkeurig zich zei
ven bezien in de volmaakte wetdie der vrij
heid is, dat is, de wet des Christendoms, die
de Joden bevrijdde van het lastige juk van
menigvuldige ligchamelijke oefeningen en plcg-
tigheden door Mozes opgelegden slechts de
reiniging van het hart vorderde. Hij schijnt
bier den geest der Mozaïsche wet te bedoelen die
in de Christelijke zedeleer doorstraalt en zoo
zeer geschikt is ter bevordering van volmaak
te deugdbetrachting. Immers, dat hij dezen
bedoelt, schijnt mij duidelijk te blijken uit
II. II8galwaar hij hen wederom op
wekt ter volbrenging van de Koninklijke wet
naar de schrift: Hebt uwen naasten lief als
U zeiven, welke wet zij, door aanzien des
persoonsovertreden zouden. Daarop gaat hij
verder voort, vers 10, 11, met de aanbeve
ling van algemeene menschenliefde en wel bij
zonder van barmhartigheid- Hij brengt hun
on-