»7 Matli. XV, 1—20, verzet de Heer zich tegen de verbastering der Mozaïsche zedeleer door de menschelijke instellingen der Jodenwelke de Phariseeuwsche secte volgden. Zij schreven menigvuldige wetten voor ter reiniging van het ligchaamen stelden in soortgelijke uitwendige verrigtingcn grooler heiligheid, dan in de be trachting van menschen-ja zelfs van ouderliefde en de reiniging des harte van onreine gedachten, driften en begeerten. Jezus toont hun duide lijk aandat zij alzooonder schijn van de Mozaïsche wet te volgenwaarin ook ligchame- lijke reinigingen werden voorgeschrevendoch die zij door hunne instellingen in liet ongerijm de vermeerderden en verzwaarden, in de daad die wet ontzenuwden, daar zij hare zedelijke voor-, schriften en bedoeling niet achteden. Ilij ver wijst hen naar de zedelijke geboden der wet, Exodus XX, 12, Dent. V, i6, Exodus. XXI, 17, Levit. XX, 9, welker minachting en ver- waarloozing zijdoor hunne instellingen betref fende de tempelgavenveroorzaakten. ïlij doet hen gevoelen, hoe zeer zulk eene leer en han delwijze streed met den geest der Mozaïsche wet, volgens de verklaring van den Profeet Jezaïa wiens woorden, uit Hoofdst. 29 vers i3hij aanhaalt. Voorts prent Hij hun, die Hem berispt hadden, om dat zijne leerlingen ziek

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 437