128 zich niet aan hunne menscludijke inzettingen of reinigingswetten hielden, op het diepst deze leer in: dat geene ligchamelijke maar zedelijke reiniging het wezen der deugd uitmaakte; verg. Marc. VII, 23, alwaar veie merkwaardige bij voegselen ter opheldering zijndie Matheus niet heeft. Ter verklaring dezer rede van Jezus moet vooral vergeleken worden Liuteoot, in zijne Horae Hsbr. et Talmud. Men zie ook Math. XXIII, 2 enz Math. XII, 113 vinden wij een voorbeeld eeuer verlichte uitlegging der wet van Mozes rakende het vieren van den Sabbath of rustdag. Deze uitlegging is ingerigt ter wederlegging van de kleingeestige verklaaring, welke de Jo den van den Phariseeuwsclien aanhang aan de ze wet gaven. Deze schreven eene rust of werkeloosheid op dien dagvoorwaaraan Mozes niet gedacht had en die in het belagche- lijke liep. Korenaren plukken en etenwan- fleer men honger had; een mensch van lig— «ihaams kwalen te genezenwas hij henop den Sab- (16) Men vergelijke hier ook de sclioone aanmei-kingen over dè Crodsdienstpligten en zedelessen door Jezus en zijne Apostelen voorgeschreven en aangedrongen in de verin van den Hoogleeraar f. Heringa ter betooge Dat Jezus en zijne Apostelen zich door- gaans niet geschikt hebben naar de verkeerde vooroordeelen Van hunne tijdgenotenbekroond door bet Haagsche Genootschap verdediging van de Christelijke Godsdienstbladz. 96—100.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 438