I34
nen wil: vergelijk Hebr.sX, 28, 29 en Numer.
XXXV3oDeut. XVII, 6; X, i5, verg. ook
Ilebr. XII, i525.
Hebr. X, 3o maakt Paulus van dezelfde
plaats, uit Deut. XXXII, 35, welke bij, in den
Brief aan de Rom. XII, 19, aanhaaltdoch met
een ander oogmerkgebruik0111 namelijk van
het vertreden van den Zoon Godshet onrein
achten van het hloed des Nieuwen Verhonds,
waar door men geheiligd is en het smaden van
den geest der genade af te schrikken. Het schijnt
dat het gezegdede Heer zal zyn volk oor-
deelen uit dat zelfde hoofdstuk van Deuteron,
vers 36ontleend is.
Men vergelijke hij deze plaats van Deut.
van der Palms aanmerking. Zoo dit gezeg
de van Mozes in Deut. in eenen goeden zin moet
worden opgevat, dan ook hier. liet zal dan eene
troostrede zijn, Waarbij den verdrukten Chris
tenen de bescherming en verdediging van God
wordt toegezegd tegen het onheildat zij te
lijden hadden van hen, die in het 29ste vers
zijn bedoeld.
Petrus wekt, in zijnen eersten Brief, II. I, 16,
de Christenen op om gelijk Hij die hen geroe
pen hadheilig was zoo ook zelve heilig te wor
den in al hunnen wandelen gebruikt daartoe
eene