4*
t
Jol). VIII, 17, 2 Cor. XIII, i,verg. i Tim. V, ig.
Pvur.us ontleent uit de Mozaïsche wet deze
veelvermogende drangreden tot de beoefening
der deugd: dat God geen aannemer des per-
soons is.
Rom. II, ij, zegt hij: er is geen aanm
aning des persoons hij God. Zoo wordt Deut.
X, 17, van God gezegd: Die geen aangezigt
aanneemt en geen geschenk ontfangt. Verg.
Gal. II, 6, Eph. VI, 9, 1 Petr. I, 17.
2 Cor. IX, 7, schijnt de aandrang lot blij
moedig geven aan den armen uit de wet van
Mozes, Peut. XV, 7, ontleend, gelijk in dit
verband, op meer plaatsen uit liet Oude Ver
bond gedoeld wordt.
PautjUs waarscliuuwt tegen hoererij met drang
redenen uit ecncn stelregel van Mozes, en
uit den geest der wetten betreffende den tem
peldienst afgeleid. 1 Cor. VI, i3b20 (0).
De
(o) Hij zegt vers i3b, dat het ligchaam niet is ioor de
hoererijmaar voor den Heer en de lieer voor het ligchaam
en vervolgeiii.sweet gij nietdat uwe ligchamen Christus le-»
den zijn j zal ik dan de leden van Christus nemen en maken
%e leden eener hoere Hat zij verre. Hierop laat hij volgen;
oj en weet gij nietdat die de hoere aanhangteen lig
chaam met haar is? IHant dj.etwee zegt hij ^tullen tot een
vleesch wezen, llij doelt hier ofigeUvijleld op Gen. II, 24, al-
Waar Mozüs'dc schepping dei vrouwe uit den man verhaald hebben
de