«44 Ook de eerstgenoemde Apostel ontleend zijne be weegredenen uit het eerste geschiedboek van Mozes hetwelk deze ten grondslag voor zijn wetboek legde. Dezelfde les toch schijnt Mozes, Gen. 111, i6b, de Israëlitische vrouwen te heb- bon willen inscherpen door zijn verhaaldat God, na dc overtreding van bet bevel om van den verboden boom niette eten, aan devrbuw, onder anderen gezegd haden voor den man zal uwe dienstvaardigheid zijner), en hij zal over u heerschappij hebben, [volgens de over zetting van den ïloogleeraar van der Parm, wiens aanmerking hier dient vergeleken te worden]. Zoo wordt elders eenc drangreden uit MozÉs wetboek ontleend om dc zelfwraak tegen te gaan. De Goddelijke uitspraakMij is de wraak en het vergeldendoor Mozes aange voerd, in zijn lied, Dent. XXX, 11,35, neemt PauluS over Rom. XII, 19. Ilij wil daar, dat de onderdrukten onder het oog houden dat God zich de wraak over het onregt zij nen vereerderen aangedaanvoorbehouden heeft en men dus niet op den Goddel ijken Regtersloel zich zetten mag of wraak uitoefenen over zij— ne (r) In dezen zin vat ook de Groot de woorden °P* Vergelijk zijne aanmerking op deze plaats, en dio van CI.AR1Ü5, Yata»lvs Fagius in de Bibl, Crit,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 454