156 ter bevordering van zijn eigen geluk. Zij;is de toetsteen van regt en deugdvan alles wat zede lijk goed en sclioonwclvoegelijkliefelijk en edel is. Ofschoon deze wet zoo wel bet deel is van den eenvoudigen, zoo bij slechts met rede lijke vermogens is begaafd, als van denvcrlich- sten wijsgeer, zoo wel van den braven als van den ondeugenden laat zij zich echter des te lui der in het binnenste hooien, naarmate het ver stand minder door dwalingen is bedwelmd liet liart minder door onreine driften en neigingen bezoeteld. Hare rcgte kennis en betrachting, staat in liet naauwste verband met de zuivere kennis des Onzienlijken Opperwezens, wiens deugden ten vlekkeloozen voorbeddeen wiens wil en bestuur ter aansporing en aanmoediging tengoede ter afschrikking en nederhquding van bet kwade dienen moeten. Waar deze zuivere kennis der Godheid verloren gaatdaar nemen woeste begeerten de overhanddaar wordt de- Ze natuurwet op het jammerlijkst verduisterd, op het deerlijkst geschonden. Een diep verval van zedenberokkend aldaarsteeds toenemend onheil, verderf en ondergang. Zoodanige on kunde en zedeloosheid had, volgens de oudste oorkonden des Bijbelsreeds vroegbijna een geheel menschen-geslacht zoo zeer verpest, dat de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 466