*99
aan te prijzen. Geen Dier van den vijand on
der den last te laten bezwijken (pp) maar
op te helpen. Eenen Os die dorscht, niet te
muilbanden (qq). Geen Dier te schenden (rr),
geen Koe met haar kalf, geen Schaap of
Geit met hare jongenop eenen dag te slach
ten (ss)het Boksken niet in de melk zijner
moeder toe te bereiden (tt). Wanneer men,
op den weg, een vogelnest vindtniet de moeder
met de jongen te nemenmaar de moeder te la
ten vliegen (mm). Op den Sabbath de dieren mede
rust te laten genieten (vv). In het Sabbath's jaar
het wild vrije weide (ww) te vergunnen op de
velden, die dan braak moesten blijven liggen;
welke weldadige en teedergevoeligheid kwee-
kende instellingen (v.r)!
Welk eenen veel beteekenende wenk ontvan
gen
ppExod. XXIII ,5. Deal. XXII, 4. Drat. XXV, 4.
(rr) Levit. XXII, 24. VergeL de aanra. van Perponcher te
dezer pl. bij de vert, van MicHAëLis en het Mos. Recht, III Th.
168. (ss) Levit. XXII, 28.
{tt) Exod. XXIII19. Verg. de aanm. van Perponcher bij
dezepl. en Spekcer de Legibas Hebr. L, II. C, VIII. Sect. II.
uilDeut. XXII, 6, 7. Vergel. het gene over deze wet in
het eerste Deel dezer Verhandeling reeds is opgemerkt blad 3^
(ff) Exod. XX, xo. {ww) Levit. XXV, 7.
{xx'j Verg. Michaclo Mos* Recht, III Th, 1Ö4.