21
toch, zoo al niet de eenige, ten minste de
voornaamste wegen, langs welke onze kennis
tot ons komt. Wij zien met onze oogen vele
voorwerpen met welke wij ons zoeken bekend
te maken en lezen met dezelve de geschriften,
welke over wetenschappelijke onderwerpen zijn
geschreven. Met onze ooi en hooren wij het mon-
delijk onderwijs, hetwelk wij ontvangen: en
welke gewigtige diensten bewijzen ons verder
onze zinnen in tallooze opzigten hij het streven
naar uitbreiding en vermeerdering van onze ken
nis. De leden van ons ligchaam als handen
voelen enz. hebben wij noodig hij liet gebrui
ken of vervaardigen van werktuigen en het ne
men van proeven, tot de beoefening van na
tuurkundige en andere Wetenschappen noodza
kelijk. Wij kunnen er ons zelfs wel naauwc-
lijks eenig begrip van vormenhoe wij den
kring onzer kennis zouden kannen uitbreiden
zonder behulp van ons ligchaam niet deszeüs
-zintuigen en leden. Intusschen blijft het echter
®nze geest, die hij de beoefening der Weten
schappen voornamelijk werkzaam is en van der-
zelver vrachten het genot heeft. Het is liet ge
heugen, hetwelk de verkregene kundigheden
opgaart en bewaart, en ons zoo in staat stelt,
om van de beginselen voor te gaan tot meerden-
re volkomenheid. Het is de verbeeldingskracht,
die