*4) .men het zeker niet kunnen oordeelen, zich 'te heioven, dat de werkzaamheden van onzen geest, welke tot de beoefening der Wetenschap pen vereischt worden, en dat geestelijk genot, hetwelk zij oplevert, ztdlen blijven voortduren en medewerken tot verhooging van ons geluk in den toekomstigen geestelijken gelukstfiat. Nog meer. Blijkbaar behoort het tot onze edelste bezigheden de Wetenschappen te beoefe nen en zoo onzen geest te verrij ken en ver sieren met eenen schat van kundigheden. Wij handhaven daardoor onze waarde en voórtreffe- Jijkheid boven alle de overige Schepzelen van den aardbodénronder welke er niet een gevon den Wordtin 'staat tot deze edele bezigheid. Tot dezelve worden onze edelste vermogens ver eischt, gelijk zij ook de zuiverste en edelste ge nietingen oplevert. De invloed, welkende beoefening der We tenschappen heeft op onze geest bewijst, dat eij tén volle, en hoven andere bezigheden, óvereenkomt met onze verhevene bestem ming als menschen. De algemeene achting zelfs van ongeletterdenvolgt dan ook steeds den ijVerigen en gelukkigen beoefenaar der We tenschappen en men houdt het algemeen daar voor <c dat hij zich iets voortreffelijks verwor- ven heeftdie in dat genewaarin de men- schen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1835 | | pagina 68