37
volk. Wielden er nu in denzclven rijke en uit
voerige taferelen gemaald van den trefielijken
invloed der Wetenschappen op het geluk van
het volgend levenvonden wij er met veel op
hef gewag gemaakt van derzelver beoeiening en
in vele bijzonderheden aangewezen hoe die bij
blijvend zal dienen ter vermeerdering der Hemel-
sche gelukzaligheid, zoo zoude dit meer geschikt
zijnom bij zulkenwier omstandigheden him
niet veroorloven eene uitgebreide kennis van
vele zaken op te doenen hunnen geest door
wetenschappelijke beschaving te versieren en te
verrijken, ontevredenheid met hunnen toestand
te verwekken en begeerten gaande te maken
welke zij niet zouden kunnen bevredigendan
oin hen wijs te maken tot zaligheid. En uit
dien hoofde alleen moeten wij het zeker reeds
aanmerken niet als een gebrekmaar als een
blijk van hooge wijsheid, dat de gewijde schrif
ten niet uitdrukkelijk gewagen van wetenschap
pelijke kennis en beschaving, als geschikt, om)
op den duurook' in een volgend levenmede
te werken ter bevordering van ons geluk.
Daarenboven moeten wij dat zeer wijs noe
men, oin dat de Wetenschappen, op welker be
oefening men zich vooral toelegde in die tijden
in welke de schrijvers der gewijde schriften,
aan