47
Ziet
ons wel niet, waarin hunne werkzaamheid zal
bestaan, en hoe die door hen zal worden uit
geoefend; maar, daar zij ons dit leven leert
beschouwen als den tijd der oefening en voor
bereiding voor het volgendkan het niet twijf-
felachtig zijnof wij moeten hetnaar het on
derwijs des Bijbels, daar voor louden, dat de
Godverheerlijkende werkzaamheden der geza-
ligden, zoo al niet dezelfde, ten minste gelijk
soortig moeten zijn met die, ju welke zij zich
op deze aarde hebben moeten bezig or.den en
bekwamen. Daar wij nugedurende ons aard-
sche leven, blijkens de ondeivinding, menig-
vuldigen dienst kunnen hebben en dadelijk ge
nieten van eene vlijtige beoefening der weten
schappen en van de door dezelve verkregene
kundigheden, om ons in staat te stellen, om
lot verheerlijking van God te leven, mogen wij
het gewis, zoo niet z'ker, ten minste hoogst
waarschijnlijk achten, dat wij er ook dan nog
bij voortduring dien gewigtigen dienst van zul
len ondervinden, wanneer wij in de vreugde
onzes Heeren Zullen zijn ingegaan. En ook
uit dien hoofde mogen wij ons, op grond van
bet Bijbelscli onderwijs, beloven, dat de hier
door ons beoefende wetenschappen en aangeleer
de kundigheden ons in de toekomst zullen bij
blijven en medewerken tot ons geluk.