119 (Mieris, IV. 614, 769 vg. 744) te ondersteunen. Soort, gelijke strenge orders moesten aan de achterliggenden in Schouwen gegeven worden, om het Zuidland te hulp tö komen, waar het gevaar ook dringend was Qald. 669, 698 701). Dat nu deze gevaarlijke toestand der gezegde landen een gevolg was van het verbreeden en verdiepen van de Scheldekan mede blijken uit den brief van Keizer Karel V. van 1538 (Boxhorn, II. bl. 452 vv.), in welke de bedenkelijke gesteldheid van Schouwen toege schreven wordt aan de stroomen, die veel grooter en zwaar der z-yn ende nejfeus den voorsz, lande strenghelycker lyden dan deselve pieg hen te doente weten die stroom van de Scheld enz. (64). Wanneer het Wulp dal voor Scherpenisse bedijkt zij is mij onbekend. Genoeg, het bestond in 1440, en er waren toen zelfs accressen (Ermerins, Tholen en Scha- kerloobl. 41). Met den polder van Mimden ging het echter in 1530 of 1532 verloren (Boxhorn, I. 54). Ook het Stormszand bezweek bij gemelde vloeden. In 1594 werden er wel weder 244 gem. van herdijktdoch ook deze werden van nieuws in 1682 overstroomd, zoo dat er nog schaars een 30 gemeten van overig zijn (vg. Erme rins, Zuidb. I. bl. 99)Eindelijk ook het Worige- zav.d vloeide ten jare 1658. Het westelijk gedeelte werd zeven jaren later, onder den naam van Ouwelekwel we der aan Noordbeveland vastgedamd, door het stoppen van de Faal of Waal, en in 1671 nieuw sGravenhoek daarbij gevoegd. Dan ook hier wilde de stroom zoodanige beper king niet meer. Nieuw sGravenhoek bezweek het eerst en wel in 1732. Elf jaren later volgde oud ''sGravenhoek. De toestand van Westorisand werd daardoor nog bedenke lijker. Te vergeefs was zelfs een in 1756 gelegde inlaag- dijk. liet bezweek niet lang daarna geheel. Uit den toe stand van den polder oud Noordbeveland en m. azou men soortgelijke gevolgen kunnen trekken. Doch het ge zegde zal wel voldoende zijn om te bewijzenwat wij be wijzen wilden. (65). Men zie de Beschrijving van het oude Batavische Zee-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1836 | | pagina 127