ï'25 3°. De onnutheid en eigenbaatzoeking van dienwelken het opzigt en de Zorg voor de dijken was aanbevolen. 4°. De gedurige twist en wrevel van de steden en vlek ken van ieder eiland onder elkander. 5°. De wondere ongevoeligheid van eenige bijzondere Heeren onder welke vele steden en vlekken stonden. De beide eerste punten dkar latende, zal ik de diie laac- sten met stellige bewijzen staven. Mejjeros, den vloed van 1377 schetsende, verzekert daarbij dat deze onberekenbare schade alleen te wijten was aan der dijkgraven schraapzucht, die de zeeweringen lieten vervallen 0111 zichzeiven met de dijkgeschoten te verrijken. En wie zou dit getuigenis betwijfelen, die aanmerkt wat Boxhorn zegt: „de dijkgraafschappen werden niet vergeven aan de getrouwste en ervarenste lie- den met eer en verstandwelgegoed en geèïft in hun bedrijf als wel eertijds, maar verpacht aan de meest- biedende en over zulks bediend door de onwetendste tot eigen profijt gebruikt door de kaalste en gierigste en voorders verwaarloosd door die welke in hun berijd en watering niets hadden te verliezen." Op welk eene waardige wijze de Heeren Dijkgraven in Zee land zich in de xv<ie eeuw van hunne pligten kweten, mag blijken uit de uittreksels van een paar brievendoor de Latidheeren ten hunnen aanzien uitgegeven. De eerste van Hertog Willem in 1411 geschreven, be treft de Dijkgraven in Walcheren. De Vorst maakt in denzelven bekend hoe dat hij verstaan heeft den grooten ongestand ende gebreke, die sy an der dykaedzen overal in sine lande van Walcherendat gevreest isdairby verloren te wordenovermits de tweedracht van datten dyck inlegetdie niemcnt aenvairden en wille, ende dat die Dycgraven die niet en bedriven tot des lants oirbair dat hem in geenre manieren langer en staet te iiden waarom hij dan ook zijnen Rentmeester Philips van Borssele gelast, zich dien dijk aan te trekken en denzelven te laten maken (Mieris, IV. bl. 188.) De tweede van Hertog Joh an in 1424, geldt Noordbe- veland. Deze schrijft: „laten u weten den gemenen Dyc- grave ende gezworen van onsen lande in Noortbeveland dat

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1836 | | pagina 133