129
van den Notendijk maar dat in 1554, bij het bedijken
van den Loijvenpolderalmede binnendijk werd. De ge
weldige schaden, door bewesten IJerseke in 1530 en 1532
geledende kosten van het leggen of verzwaren van den
Zanddijk, vzw IJerseke dam tot Hansweerdmeer dan 2000
roeden langwelken het verlies der oostwacering noodza
kelijk maaktehadden aanleiding gegevendat men Nisse
toen voor zijne eigene dijken liet zorgen, maar tevens niet
aansloeg in de lasten voor de andere werken. Hierop en
op het nog aanwezig zijn der Vijfzode, welke in 1530
de breede watering, en in 1532 de Oude Nisse voor over-
strooiningbewaard had, grondde men zich nu later, en wilde
zich beschouwd hebben als afgezonderd van de breede wa
tering. Langdurige en kostbare processen waren daarvan
het gevolg, welke Prins Willem I., den 14 Februarij
1582, deed eindigen door het besluit, dat de Oude Nisse
voortaan gelijk zoude dragen met de andere schotbare ge
meten der breede watering.
Niet beter zag het er ten zelfden tijde in Schouwen uit.
In 1423 moest de Hertog bevel geven om aan de twaalf
mannen te gehoorzamen, die in Zierikzee met de zorg voor
Schouwen belast waren Qald. 669) order stellen op het
onderhouden der dijken, daar de onderlinge tweedragt het
land op den rand des verderfs gebragt had (aid. 698) ja
eindelijk zelfs de onwilligen van 11000 gemeten noodzaken
om die van het Zuidland ter hulpe te komen in het dij
ken en zijne verdere voorschriften te onderhouden
701 712). Zoo was het overalen hier door ging in de
XVlde eeuw het gansche gewest eenen bijna wissen onder
gang te gemoec.
En wat eindelijk de zeldzame gevoelloosheid van sommi
ge Heeren betreftwaarvan Boihorn gewaagtdén
doch zeker niet het minste voorbeeld daarvanheeft
de Heer van Lodijke in 1530 gegeven. Bij dien ge-
duchten vloed werd, in de nabijheid van zijn kasteel, een
gat in den dijk geslagen van nog geene twee ellen wijdte
en hetgeen welligt terstond te stoppen ware geweestdoch
gezegde Heer, die van voornemen was, met groote kos
ten ecne haven tot digt bij zijn slot te laten delven
weigerde te laten werken dewijl, volgens zijn zeggen, de
I zee