111
che ren van 1565, werd vooral voor de zeeweringen der
Zuidwatering en de kusten bij Zoutelande gezorgd (Gr.
Piacaatb II. 1825 verv.). Zij bleef nog gedurende de
gansche volgende eeuw in hagchelijken toestanddoor de
menigvuldige grondbraken van vervaarlijke diepte gelijk in
1675 er cene voor het wachthuis van Ritthem plaats had
waarbij in den beginne zware zinkwerken vruchteloos
schenen en men drie jaren later tot het leggen eener inlage
van 320 roeden moest besluiten toen een nieuwe val
wel tweederde van den dijk wegnam en dddr eene diepte
van 10 vademen veroorzaakte. De stroom scheen thans
echter ook hier de noodige bedding te bezittenwant in
de laatste eeuw schijnt deze watering betrekkelijk niet meer
geleden te hebben dan de overige (zie Tegemv. Staat D. II.
bl. 262, en Paspoort, verv. op dezelve, bl. 283).
(81). Van IVolfaartsdijkschoon een der oudste eilan
den dezer Provincie, hebben wij tot hiertoe enkel in het
voorbijgaan gesproken. Het zal dus niet ongepast zijn er
hier nog iets meer van te zeggen. Aanteek. 43 is getoond
dat het reeds ten jare 976 voorkwam schoon nog niet
onder deszelfs tegenwoordigen naam. In 133a werd aldaar
's Gravenbede nog verantwoord over 4337 gem. doch twee
jaren later ging een groot deel van Sabbinge en geheel Oost-
kerke verloren. In 1358 gaf Hertog Albert aan Jan
van Sabbinge weer verlof tot bedijking van het Zui-
derianden in 1370 aan Willem an Renghers-
zoon van Cats, tot het beverschen van Oostkerke (M 1e-
ris, III. 74, 249). Doch ter naauwernood begon er
aldAAr nieuw leven zigtbaar te worden, toen den 16. No
vember 1377, in het westen des eilandsde dijken bezwe
ken en van de 2047 gemeten welke er in het JVestker-
ker ambacht in 1332 waren, bleven er schaars 300 overig.
De overigen leverden sedertmet toestemming van Am-
bachtsheeren, darink voor de Zeinering. Te midden der-
zelve stond, 135 jaren lang, de toren van den ridderburgt
als een grafteeken voor deszelfs voormalige bezitters. Hij
stortte in 1572 in. In het oosten echter bleef men winnen.
In 1429 werd daar de vrij aanmerkelijke polder van Hon-
gersdijk verkregen, in welken al spoedig een dorp verrees
(Smallegange, bl. 295 en 758). Zóó