31 In den Sofia polder bij Aardenburg vond men i°. Zware klei; 2". en 3° Minder zware dergelijke; 4", Zand 5"_ Derrie; 6° Potaarde, waarin de zware tronken van dennen hoo rnen geworteld waren. (Annates Belgiqucs des sciences, arts et litteratureJanv. 1820). Te iVolfaartsdijk vond ik, ten jare 1822; 1". Vruchtbare aarde 2° Taaije rosse spier 3". Licht bruine zachte derrie 41; Dergelijke harde en donker bruine; 5» Potaarde, en in deze een ijzeren, sterk van roest doorvreten, hamer, met den kop nederwaarts en vast in gesloten. Waarschijnlijk was het zand hier in vroegere tijden weggehaald. (2). Reeds bladzijde 10 der Provincie Zeeland hebben wij gezegd dat de grond onder de zoogenaamde vliedber gen van eene veel gelijkslachtiger stof is dan die op eenigen afstand buiten den voet der heuvels wordt aange troffen alsmede, dat de stof, uit welke zij zelve bestaan, verschilt van die der landen, te midden van welke zij wor den aangetroffen. Ik verwijs dus derwaarts. (3). Bladz4.] iloe men het ook nemen moge het verhaal van het doorgraven der duinen door Keizer Otto, hoezeer dan ook onlangs weder opgehaald door den Hoogl. J. Bosscha, Neerl. Heldend. tc Landbl. 65, zal nimtner op hoogeren rang aanspraak kunnen makenzelfs wanneer men aanneemtdat gezegde Vorst langs de gren zen van zijn gebied eene graft heeft laten delvenzal men deze, niet in de Honte of IVcster-Schcldemaar elders moeten zoeken. Vg. L. C. de Beaufort, deductie van het liegt der Grafclijkh. v. Zeel. op het schorre de Hoofd plaat. Staten Not. v. Zeeland 18 Sept. 1727. Den Tegen.v. Staat v. ZeelandD, I. bl, 5 en 6 de noot, en Kluit, Hist. Crit. Corn. Hol/., T. I. P, 1. p. 138—160. Doch de geleerde Kanunnik de Bast houdt, mijns inziens te regt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1836 | | pagina 42