Hengstdijkof het land van Hulsten Borsala hervon
den. Dit vermoeden wordt versterkt door het geen
Bek a QHist. Ultraj., f. 8) schrijft: sicut Anglicana pro-
mit historia Saxones inferiores qui vulgo dicuntur Freso-
nescurn trinumera classeBrittannicam expugnaverttnt
insulam. Zeeland was toch een deel van Ncdcrsakscnen
de eerst gekomenen werden weldra door vele anderen
ook uit Holland en van elders gevolgd. Nog meerin de
door Gibson uitgegevene onde Angelsaksische Kronijk
wordt onder de gesneuvelden van rang opgenoemd zekere
Fulfheard Frijsa. De naam VFolfaart of IVulphard
is toch geen' Friesche maar aloude Zeeuwschenaar wel
ken voor meer dan duizend jarenreeds de plaats mijner
woning (JVolfaartsdijkj vernoemd werden inzonderheid
aan het in den nacht der eeuwen wegzinkende geslacht van
Borssele eigen was. Meer andere der vroegste benamin
gen doen desgelijks aan dat oude volk denkeu, welks
wapen, de gekruiste daggen, desgelijks hervonden wordt bij
het eeuwen oude geslacht van Reimerswaal en des
zelfs takken van Baarland, Blocq, Broei: e enz. -
De eigenlijke Friesen namen minder deel aan deze togten
maar vondendoor deze verhuizingen gelegenheid om
zich naar het zuiden uit te breiden en maakten ook de
Sincfala aldaar tot hunne grensscheiding (f). Nedersaksen
ver-
Emiiius maakt uit tic woorden, met welke Hengist
gezegd wordt zijne landgenooten tegen Voiitigerk opgehitst te
hebben; nimet oure saxen! neemt onze zwaarden op, dat hij
een Fries is geweest. Prof. IJ p e y (t. a. p. hl. iG3) bewijst, dat
hij dan use had moeten zeggen. Maar is oure hier niet jucre
youreure uween dus ficdersaksisch
B. v. die op ard Alard, E i, a n n Bakgari), Bol.
lard, Dascard; voorts Boon in (Baldwin) Go rijn
(van CiuleGerolf en Geronx (van Gar), Welle,
Willi man, enz,, enz.
(-[-) Over de Sincfala zie men aant. (ah). I)r. R. Wes t er'n o'vr
zegt in zijne aant. op E. A rends, NaluurkGeschied, van de
Kusten der Noordzee (D. II. hl. 374 de noot), dat men dezen
stroom heneden Zeeland stellende de grenzen van het oude Fries
land ongehoord ver uitbreidt." Ook de Iloogleeraar L. G. V1 s-
sch er noemt deze meening Handltot de Alg. Ges. d. Neder/,
hl. 193197) zoo overdreven als helagchclijk." Tot dal zijn toe
gezegd opzettelijk vertoog ons overtuigd zal hebben van dwaling,
blijven wij intusschen hij deze mecning, van welke wij althans het
belagchelijke nog niet inzien.