III. den van hei een en anderter beschikking van het Genootschap te stellen. Ik beloofde zulksen le verde dus de Voorlezing benevens de Aanteekeningen eenige weken later over. Het geschrevene werd ter beoordeelingin handen gesteld van eenige Hee- ren. Deze waren van meening dat het eene plaats verdiende onder de nieuwe Verhandelingen van het Genootschapen dien ten gevolge werd tot de uitgave besloten. Ik was dus geen meester meer over den vormere had ook geenen lust tot eene omwerking, waarbij hier uitgeworpen, daar inge voegd moest worden. Tusschen den dag, op welken het besluit tot uit gave genomen werd, tot op den dagop welken het geschrevene het licht ziet, zijn er intusschen geene maanden maar jaren verhopen. De gebeurtenissen der laatste jaren hebben daartoe veel bijgedragen. Het is onnoodig hiervan meer te zeggendaar de lezer geene redenen heeft tot beklag hier over. Aan de uitvoering van het gemaakte ontwerp was toch, gedurende dien tijd, niet te denken, en mijne bezwaren worden dus nog altijd vroeg genoeg we reldkundig. Belangrijke aanmerkingen daarenboven waren mij medegedeeldvooral door de Heeren Mrs. J. Snouck Hurgronje en S. d e IVi jV 1). Gelegenheid tot toetsing van deze en van het door mijzelve gestelde was voor de hoofdzaak van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1836 | | pagina 7