78
latur Siiicfal (bij Kluit, II. p. 1031 en 1032, en in
het Register van St. Annebekend in het archief onder
letter S. 1).
In plaats van dezen stroomwerden naderhand voor Zee-
lands grenzen de aan den oever der Sincfala opgerezene
Ilecdenessen genoemdhetgeenbij de reeds zeer vroege
verlanding van dien stroom en het daardoor in onbruik
raken van zijnen naamzich zeer gemakkelijk laat verkla
ren (vg. de vorige aanteek.). Overigens is van zoodanigen
stroomwelke geheel Zeeuwsch Vlaanderen doorsneed
reeds melding gemaakt door Altino QNot. Germ. Inf.
1. p. 98, 108), die denzelven nogtans voor een arm der
Maas houdt. Arends (t. a. p. D. II. bl. n) gist dat
hij de Tabuda kan geweest zijn, welker loop, aant. 28,
zal worden aangewezen.
(27). Het cijffer dezer aant. is, op bl. 16, achter de
woorden de Elmare geheeteu vergeten geworden. De
lezer gelieve dit te verhelpen. Die Elmara of dElmare
meenen wij te moeten zoeken in het groote gat of
de vroeger zoogenoemde Brugschevaartbij Oostburg. -
Op den oever van dit water lagen toch die schorren
welke Graaf Aarhout, ten jare 939, aan de abdij van
St. Pieterte Gent, schonk (Kluit II. p. 18 sq.) op
welke Noth old in 1144 de Priorij Elmara stichtte,
welke sedert dien tijd met schoone gebouwen voorzien
werd, en waarbij de Abt Joh an, in 1342, nog eene
fraaije kerk voegde (Grammaje, antiq. Flandr. pag.
115b. S anderus, Verh, Vlaand. I. tri. 198). Zij
liep mede onder in 1377. Aan het eind van genoemd
gat staat, op de kaart van Mogge, dan ook een aamras
van Elmare geteekend en op den hoek van den Maurits-
polder vindt men nog op een scheidsteeneinde van het
hof Ellentaer.
Van dit water sprekende kunnen wij niet nalaten op te
merken, dat in hetzelve eene soortgelijke natuurlijke zeld
zaamheid wordt aangetroffen als op het eiland Voorne in
een gelijksoortig waternabij de Bornissedaar bekend
onder den naam van de rots van Rockauje. De beroemde
le Francs} van Berkiiéy heeft (in de verken der
Holt.