79
lloll. Maatsch. van Wetens, te HaarlemD. VIII. p. 2
bl. 18-25) van deze laatste eene beschrijving, verklaring
en afbeelding gegevenwaarmede dc andere zich zeer
wel laat overeenbrengen. Er bevindt zich namelijk in
het midden van deze kreek, een plaat, die bij buitenge
wone droogte genoegzaam bloot ligten waarop als dan
eene menigte sponsachtige versteende klompen gevonden
wordenvan verschillende groottein den eersten opslag
naar puimsteen gelijkende. Bij nader onderzoek blijkt het
echterdaar ook de rietstengels op dat punt er mede om-
groeid zijn dat men ze enkel voor omkorsdngen 'incrus-
tien') houden moetwelke door de fijnste slibdeeltjes ge
vormd worden. Bij delvingen op plaatsen waar de bed
ding van voormalige stroomen gevonden werdworden
zoodanige versteeningen mede wel eens aangetroffen.
(2S). Dc Buda of Tabuda was reeds bij Pt ol ome os
bekend, en werd door hem ddar geplaatst, waar Plinius
dc Schelde deed uitwateren. Eeuwen later komt deze be
naming bij den zuidelijksten mond dier rivier nog voor.
In een charter van Graaf A ar kout, van 961 (bij
Foppens, Nov. Coll. T. I.p. 44, en Mirjeds, T. I.
P- 53i) wordt gesproken van Oostkercka parochia apud
Budanflit, parochia Rodenburg etc. Dit Oostkcrke is on
getwijfeld hetzelfde met dat, hetgeen Meijer us (ad a.
1159 p. 47) noemt Oostkercka apud Brugas. Nu lag
het Oostkerker Ambacht tusschen twee stroomen. De wes
telijke heette Reij'gers- of Reinghersvliet. De oostelijke
waaraan Damme lagmoet dus wel de Budanvliet geweest
zijn. - In den brief, bij welken Graaf Gov, A°- 1282,
aan Jan v an Namen een aantal bcdijkbare schorren
schonkworden op dit punt genoemdun scor a le Moen-
kcrede ent re deux havencs (waarop naderhand de Stad Sluis
gesticht werd), encore un scor encosté Lapscure (zijnde
de Heille in de Sincval opgekomen) un scor entre Moeti-
kcrede et le ITouke (waardoor de Greveninge watering of
St. Anna aan het Oostkerker ambacht werd vastgehecht)
et encore un scor encosté Reingersv/iete (bevattende de gron
den welke van Westkapelle tot aan het Ilazengras gevon
den worden). Kluit heeft (T. II. p. 849 sq.) dezen
ganschen brief medegedeeld. (29)-