«7
trekking tot Axelhetgeen Loclijk voor Romerswaal was.
De magtige Edelen dezer heerlijkheid bezatenals het ware
het opperbewind in het Ambachtja hielden met hetzelve
eens den strijd tegen Doornik behoorlijk vol (Lindani
Teneram. p. 42). Deze heerlijkheid werdbenevens de
IVestelijke gronden, in 1440 overstroomd, en bleef tot
1595 drijven, wanneer zij onder den naam van Zevenaart
herdijkt werd (Gr. Placaatb. II. bl. 1859). De Blijée-pol
ders, welke gedurende den strijd met Spanje in 1586 of
doorgestoken of doorgebroken warenwerden van lieverlede
herwonnen. Beoosten Blijée, benoorden Bolixate, werd in
1598 beverscht. In 1612 en 1648 werd het zuiderdeel
weer droog gemaakt (Gr. P/acaatb. II. i860, 1888). Het
middeldeel werd niet voor 17801790 bedijkt. -De
gronden van bewesten Blijée liggen thans in de Egelantier
polders in 1598 en 1631 en Coegors in 1648 bedijkt.
(36). De Hoogleeraar Kluit maakt QHist. Crit. T. II.
p. 20) op het jaar 939 gewag van Absna QAssenedej en
verbindt daarmede onmiddelijk eene villa Meronwaar eene
kapel stond, aan de H. Maagd gewijd, die toen aan
Sint Pieterte Gentgegeven werd. Ridder Hugo
van Steelant, Schout van Assenede, schonk in 1241
aan de Abdij van de Duinen bij Bruggede Moeren onder
Peerboom (Miraius I. 761.). Deze laatste nu lagen
juist voor de 'uitwatering van de Moere of Moerbeek, al
waar ook, A°- 1440, mux. Peerboom enz. een Moerkerk ve.r-
dronk. Daar 1111 niet alleen deze grondenmaar ook de
nog noordelijker gelegene Vreemdijk en IVillemskerketot
het ambacht van Asscnecle behoorden (vg. aanteeken. 33);
daar blijkens het Groot Plaeaatboek (D. II. bl. 1933) de
Abten van St. Pieter en van de Duinen het niet eens wa
ren over de tienden van Coegors en Peerboomzoo dunkt
het mij zeer waarschijnlijkdat door de villa Meron in de
x<le eeuw verstaan werd het eilandje waarop behalve de
Peerboom met deszelfs sterk kasteelMoerkerk en Nieuwer-
kerk, en na de opslikking of afdamming der Canisviiet,
ook JVest- en Zuidclorpe enz. gevonden werden, welke tot
het Axeler Ambacht behoorden. Bij deze gissing wil ik
hier eene andere voegen op bladz. 47 (Tom. II.) geeft
ge.