24 te hebben dat de Penning of le denier als Munt zoo oud als de Fransche monarchie wasen onder het eer ste stamhuisvan fijn Zilveromtrent 21 grains we- gèndeWerd geslagenlaat daarop volgen Maille ou obolè ne sont qti'unè vnême chose et ne valent que la moitié du denier; cependant la maille ou obole n'était pas la plus petite monnaieil y avait encore une es- pèce qui ne valait que dènli mailleon Vappelait Pou- geoisePiteou Poitevine, Qiiand on vint a diminuer la bonté des denierson ne fit plus des oboles et des Pougeoisesparee que c'aurait été des espèces de nul- Ie valeur De behandelde Munten geloof ik dan tot het soort der PougeoisesPitesou Poitevïnes te mogen terug brengengeslagen tusschen de Jaren 500 a 700. HiermedeM. H.overgaandë tot de derde afdeeling der Muntennamelijkvan het tweede of Carlovingi- sche stamhuis meen ik, in de eerste plaats uwe aan dacht te moeten vestigen op eene zilveren Munt of denariusdie ik geloof te moeten toeschrijven aan Pepyn*van Herstal en aan zijnen Neef MartynGrroot- hofmeesters of Mairés du Palais van Dagobert II, Koning van een gedeelte van het Oost-Frankische rijk die zich ha zijnen dood in 678 tot Rijks-Hertogen of Gouverneurs lieten proclameren. Aan de eenê zijde dezer Munt ziet men twee gekroonde hoofden naar el kander gekeerd met een kruis tusschen beiden en aan de tegenzijde de letteren P I M.zijnde er boven de M; 25 M» een dwarstreep of stok geplaatst, welke men op de Carlovingische Munten meer aantreft. (Zie pl. 3 no. 57.) Wordt deze mijne gissing door meer kundigen voor waarschijnlijk of gegrond aangenomendan is deze Munt zeer merkwaardigals zijnde mij de beschrijving of afbeelding daarvan in geen ander werk voorgekomen. Zeer veel overeenkomst met de voorgaande heeft een tweede zilveren denarius waarop dezel fde hoofden echter zoo het schijntniet gekroond zijn afgebeeld hebbende aan de tegenzijde in het midden een kruis met vier gelijkmatige figuren aan ieder der punten van hetzelve. (Zie pl. 3 no. 58.) Zjoo deze Munten aan Pepyn van Herstal kunnen worden toegeschrevendan moet ik erkennendat de zelve welligt beter onder de Merovingische Munten gebragt waren vermits het Carlovingische huis eerst gerekend wordt aanvang te nemen met Pepyn de Kor te of le brefkleinzoon van Pepyn van Herstaldan het naauwe verband dat er bestaat tusschen deze en de volgende Muntenheeft mij genoopt dezelve hier te plaatsen. Er volgt dan een zilveren denarius van Pepyn de Kortedieofschoon altijd zeldzaam meer voorkomt en onder andere is afgebeeld in het werk van le Blanc, Pag» 89 no. 4. De Twelke aan de keer zijde, boven tusschen de letters B. P, (Rex Pipinus) geplaatst isschijnt de stad Utrecht als muntplaats aan te wijzen. (Zie pl. 3 no. 59.) Vier 2* 3de APDEELING.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1838 | | pagina 16