23
Nog acht Munten zouden als een vervolg op dezeaf-
deeling kunnen aangemerkt wordente weteneene
zilveren Munt van een der Engelsche Koningen Ed
ward waarschijnlijk van omtrent het jaar 1300. Een
Bisschoppelijk Muntje (x) en een Muntje van Luxem
burg, te Bastogne geslagen, beide van datzelfde tijd
vak. Een koper Bourgondisch en een dito Schotsch
Muntje van het midden der 15de eeuw. Een kwart
Mexicaansche Piaster. Een halve Spaansche Reaal
van Philips II van 1580, en een klein Zilveren Al-
gerijnsch Muntje. Doch deze laatste Penningen be-
hooren tot zulke verschillende van elkander verwij
derde tijdvakkendat derzelver aanwezen op het strand
of in de duinen van Domburg waarschijnlijk aan toe
vallige oorzaken te wijten isen men daarop geene
geschiedkundige gevolgtrekkingen in verband met de
vorige Munten kan gronden.
Veel belangrijker zijn die Munten, welke tot de
vierde en laatste afdeeling behooren, en welke ik ver
meen te moeten beschouwenzonder mij aan te veel
ge
il. 1857, pag. a64) is van oordeel dat le Blanc zich kan vergist
hebben en dat de munten als de onderhavige, hetzij aan Karei den
Grootenhetzij aan Karei den Kalenkunnen worden toegekend.
29
gewaagde gissingen over te geven als Deensche of
Noordsche Munten die in dit land verbleven zijn ten
gevolge der invallenveroveringen en strooptogten der
Noormannen in de achtste en negende eeuwen waar
in dit eiland vooral op eene gruwelijke wijze schijnt
gedeeld te hebben van 810 tot 874.
Het spreekt toch wel van zeivendatbij de heer
schappij die de Deensche Vorsten over deze Eilanden
en over Walcheren in het bijzonder, verkregen, zoo als
Hemmingzoon van Hal/dan en broeder van Ha-
rald VI, yKoning der Denen (bij onze geschied
schrijvers meer gewoonlijk onder den naam van Heriold
bekend) door beleening voor 837 Koning Harald of
Heriold zelf door beleening in 841 Rorik broeder
van Heriold op dezelfde wijze omtrent 850, bij her
stelling omtrent het jaar 860 en bij weder verovering
in 86& behalve nog de menigvuldige strooptogten
door andere Zee-Koningen ondernomen, de bevolking
van dit Eilandbij welke de Frankische Munten van
de Merovingische en Carlovingische stamhuizenblij
kens de meest sprekende bewijzen alstoen gangbaar
en in gebruik warenook de Munten hunner overheer-
schers hebben leeren kennen en met de hunnen moe
ten vermengd hebben. De tijd is nog zoo lang niet
verloopen, dat wij zelve een nog heugend bewijs van
die stelling opleverden.
Na
4^e A F DE EL ING.
Gr) Bij nadere bezigtiging heeft dit, door mij voor Bisschoppelijk
gehouden Muntje veel overeenkomst met eenige Munten van Canut
den Grooten en van eenigen zijner opvolgers, waarvan de afbeel
dingen bij Gam den gebragt zijn op Tab. "Vil, zie No. 1,5, 6,
11, 15 en 55, en het is om die reden dat de afteekening daarvan
hier voorkomt op pl. 3 no. j5.
cOf Harald Klag. Lulofs kort overzigt van de Geschie
denis der Nederlandeniste St. bladz. 55.