30
Na de overtuiging verkregen te hebbendat bij de
geschiedkundige gesteldheid van dit Eiland omstreeks
die tijden, het niet wel anders kon wezen of eenige
der onbekende Domburgsche Munten moeten van de
Deensche of Noordsche volkeren afkomstig zijn is het
mij niet moeijelijk geweest die gedeeltelijk te herken
nen waartoe het werk van Thomas Broderus
Bircherod Jacobi filiusSpecimen antiques rei mo-
netaritz Danorum, mij behulpzaam is geweest. Ofschoon
die schrijver aan geene der Deensche vorsten vóór
Suenodie in 981 tot de regering kwam, bepaalde
lijk eenige Munt durft toekennen, geeft hij echter de
afbeelding van kleine Penningen van vroegere" vor
sten die te veel overeenkomst met de onzen hebben
om derzelver gelijken oorsprong niet te herkennen.
Zoo zijn er twee zilveren Munten en elf van biljoen
of koper voorhandenwelke op de voorzijde vertoonen
een omstraald hoofd met een kruisje aan beide zijden (zie
pl. 3no. 65) veel overeenkomst hebbende met de Munt
bij Bircherod pag. 35 no. 3. Zoo is een ander zilveren
Muntje bijna gelijk aan no. 8 aldaar (zie pl. 3 no. 66)
vindt men overeenkomst tusschen eene koperen Munt,
waarop eenen tempel of eenê kerk is gestempeld, met
de af beelding van pag. 56 (zie pl. 3 no. 67)tusschen
eene koperen Munt met een zwaardin het midden van
eenige cirkels met die van pag 62 (zie pl. 3 no 68)
en tusschen eene koperen Munt met een kruis en halve
manen in de hoeken met die van pag. 101. (Zie pl.
3 no. 69.)
Op
31
Op een klein gouden Muntje is in eenen cirkel de
letter H. geplaatst, volkomen van gelijken vorm als
diewelke voorkomt op Muntendie Bircherod
aan Koning Harald IX toeschrijft (zie pl. 3 no. 70)
en ik zoude er op dien grond toe overhellenom
dit Muntje toe te kennen aan Koning Harald den
VI of Heriolddie na zijn bezoek aan Keizer bode
wijk en,den plegtigen doop, zoo van hem als van
zijn geheel geslacht en hofgezinte Ingelheiin in 826
zoo veel invloed in deze landen bekwamdat hij ook
onder anderena zijne verjaging uit Denemarken
behalve de hem reeds toegekende goederen, door
Keizer Lolharius in 841 met Walcheren beleend
werd. Op een koperen Muntje vermeen ik mede
dat eene Hkan herkend worden. (Zie pl. 3 no. 71.)
Op vijf zilveren Muntjes komt op de eene zijde een
kruis voor met leliën of Lansijzers aan de punten
en op de tegenzijde eene figuur, die mij mede voorkomt
eene H. te zijn tusschen twee lansijzers. (Zie pl. 3 no. 72.)
Op een koperen Muntje, slechts aan eene zijde gestem
peld, is mede eene lelie afgebeeld. (Zie pl. 3 no. 74.)
De gelijksoortige afbeeldingen bij Bircherod,
pag. 52en de leliëndie op andere daar afgeteeken-
de Munten voorkomen doen mij geloovendat de
Franschen dit teeken uit het Noorden, en niet onwaar
schijnlijk zelfs van de Normands hebben overgenomen
waarbij de lansijzers geheel in leliën zijn veranderd.
Of ook deze Munten aan Heriold moeten worden
toe-