'I 10 door wijlen den Heer Cornells Johannis Serlé, die deze door aankoop had verkregen van eenen Ar beider of Strandwerkerdoor wien dezelve aan het strand van Domburg waren gevonden in een' steenen Potdie (jammer genoeg) is verbroken geworden en verloren gegaan. Het juiste tjjdstip dezer vinding is niet aangeteekend geworden. In Augustus 1817 zag men de Begraafplaats ten oosten van Domburg, achter de Buitenplaats Duinvliet, weder van zand ontbloot en omtrent in denzelfden toe stand als zich die in 1687 volgens de reeds aange haalde beschrijving van den Predikant van der Sloot, vertoondeook werden er nu weder eenige Pennin gen gevondenonder welke eene zilveren van Kei zer Lodewijk met het omschrift op de tegenzijde Christiana Religioen eenige oud Gallische of Noord- sche Munten. De Heeren J. de Kanter Ph. z. B. Dobbelaer de WindH. Ripping en S. de Wind, deelden over deze Begraafplaats een belangrijk berigt mede in de Middelburgsche Courant van den 6 September 1817(e) en de afbeelding van vier der gevondene Munten werd, onder bijvoeging eener daartoe betrekkelijke verklaring, in plaat ge- bragt; van de kleine Munten is er een als nog bij het Genootschap voorhanden. Toen in den aanvang van het jaar 1835 de duinen aan de noordkust van Walcheren veel door de aan- hou- 11 houdende stormen geleden haddenen daardoor aan merkelijk waren afgenomenis omtrent op de schei ding der Buitenplaatsen Duinvliet en Westhoven we der eene Begraafplaats uit het duin te voorschijn ge komen welke vroeger niet bekend wasals zijnde volgens verzekering van eenige inwoners van Domburg de Begraafplaats van 1817 meer zeewaarts gelegenop deze nu waren wel vijftig lijken zigtbaar, en daar, of in de nabijheidwerden gevonden en voor het Ge nootschap aangekocht drie Romeinsche Penningen tien oud Gallischetwee Merovingischedrie van het Stamhuis van Karei den Grooten en drie onbepaalde Munten. In December van hetzelfde jaardat zich door zoo vele stormen had gekenmerkten in de twee eerste maanden van 1836leverde het strand weder drie Ro meinschetwintig oud Gallische of Noordsche, een Madelinus en twee Carlovingische Muntendie ook weder in het bezit van het Genootschap kwamen. Niet minder vruchtbaar was in dit opzigt de volgen de maand Maart, waartoe de hevige stormwinden we der veel hebben bijgedragen. De gevondene Munten bestonden als toen in twee Romeinschevier-en-vijf- tig oud Gallische of Noordsche vijf van Duurstede twee van Karei den Grooten zes van Keizer Lodewijk en twee onbepaalde; ook weder deze werden voor het Genootschap aangekocht. In de maand December 1836 en in de maanden April en (e) Ook geplaatst in den Konst- en Letterbode van 1817, no. 3q.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1838 | | pagina 9