90 op PI. XIX. n°. I. voorkomt is een fac simile dei- oorspronkelijke teekening van Sciiuïlemburgh thans in bezit van het Koninklijk Nederlandsche Instituut. Dit hoofd is vermoedelijk het overblijfsel van een verbroken beeld. C. Votiefsteenen. 1. PI. XIX, n°. II. Een steen, 3 voetboog, bij eene breedte van 1 voet 8 duim en eene dikte van 8 duim, reeds bij de vinding zeer geschonden. Hij is hier afgebeeld naar de oorspronkelijke leeke- ning van Schuylemburgii die ook gevolgd is op de 12e Plaat bij Damckerts en nog al wat verschilt met de voorstellingen bij Smallegamge ouder n°. 3, en bij Gargom, l. 134, n°. 5. De voorzijde toont in eene schelpvormige nis, of outaartempel een' naakten doch zeer geschon- denen God, die met den linkerarm schijnt geleund te hebben op betgeen slaat in bet aan die zijde voorkomende bakvormige voorwerp, zijnde bij Smallegamge enz. uitgewerkt tot een door een visch omslingerd scheepsroer. Aan de reglerzijde ziet men overblijfselen van een' vogel, die op de andere tce- keningen almede te veel is opgesierd. 2. Aid. n°. III. Een overdwars gescheurd altaar ook voorkomende bij Smallegamge onder n°. 20 en op eene der platen van Camkegieter welke hier gevolgd is. De heer yam Lvmdem yam Blitterswijk maakt er al mede melding van. Het opschrift,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 110