108
gingen lot verklaring der tot dus ver beschrevene
overblijfselen der oudheid. Wanneer men evenwel
die verklaringen nagaatdan wordt men in verbazing
gebragt door een verschil van meeningen, grooter
welligt dan in eenig ander geval beslaat; en dus
levens getuigenis gevende van volstrekte onzeker
heiddie meer deed gissen en raden, dan welver-
klaren en ophelderen Zal men in dien doolhof
1) Eén enkel voorbeeld in Nehalennia. Wat heeft men al niet
al van deze gemaakt, sedert Boxhor» Bedicdinge van de tol nog
toe onbekende Godinne Nehalennia enz., Leyd. 1647, en Antwort op
de vragen voorgesteld over de bedicdinge enz., aid 1648). C. Beu
kelaar Wonderlike antiquiteiten van een en altaar gevonden by
DomburgMiddclb. bij de Later 1647), en Ol. de Wree ofVREDius
(in add. ad Lib. prod. II p. XLIV, Ilist. Com. FlundrBrug. 1650)
de eerste verklaringen beproefden! Alle talen zijn ter hulpe ge
roepen om aan den naam eene beteekenis te geven. S. Gali.è
(Diss, de Sibyllis carumque oraculisAmst. 1688, 4°, c. 36,
p. 657), maakte er van uit het Hebreeuwsch, de zaclit-lei
dendeen J. Braun, (Selecta Sacra1700, 4°., p 800), uit het
Svrisch, de stroomvorstin. Het Grieksch werd bij verschil
lende verklaringen te hulp geroepen door Const. Hoygkns (in Mattra ëi
Anal. V. Aevit. III, p. 697). N. Blankaert, (in P. Bdrmanni
Syll. Epist., t. III, p. 644), en later nog [door d'Engelbronner]
Weegschaal1827, n". XV, hl. 645659); J. van Someren,
Batariac. 9), zocht heul bij het Latijn; Johanneau, (Mem.
de VAcad. Celt., t. I.,, p. 177), bij het Keltisch; Boxhorn
Lïdius, (Delg. Gloriosum Dordr. 1638 12°), Alting Kkvsler enz.
bij de Germ aan se he taaltakken.
Even groot is het verschil van ineening aangaande haren per
soon. Zag Lydius in haar zekere vergode Keeltje, die zich door
het invoeren van vruchten en koopwaren verdienstelijk had ge
maakt; va» Someren daarentegen begroette in haar P o in o n a;
tan Lijnden van Blittkrswijk en J. "W. te Water (/V. Verli van
het Z. Gen., D. I, hl. 268), zagen in haar de Geres van
New hal; Blankaart, Alting en Lenoir, (Mém. de l'Acad. Cell.
I. I.), de Nieuwe Maan. Engklbkrts en van Wijn, iVul.