Ill
monumenten behoorenkomen ons allereerst te
stade de munten.
Deze klimmen niet hooger op dan lot het jaar
69 doch zij loopen van dan af voort tot ver in de
IX" eeuw, en dus lot lang na den tijd met welken
ons tegenwoordig onderzoek moet eindigen. Zij
zijn, gelijk is opgemerkt, gedeeltelijk Romeinsch
gedeeltelijk Angelsaxisch en Frankisch. Wij heb
ben bier dus twee elkander opvolgende tijdvakken.
De vraag wordt alzooloopen de monumenten door
deze beide al of niet voort?
Oppervlakkig schijnt bet, dat zij scherp geschei
den zijn; want wanneer men de munten van nabij
volgtdan nemen de Romeitische met het jaar 279
een einde, terwijl het begin der j4ngelsaxische\sxn
merkelijk jonger dagteekening is.
Naar bet Romcinsche tijdvak wijzen ons nu ook
de gebeeldhouwde monumenten van steen. De op
schriften zijn in de taal der Romeinen. Op vol
strekt gelijksoortige monumenten, elders bewaard,
komen daarenboven jaarbepalingen voor, die ons
in onze votiefsteenen het werk van beeldhouwers
uit de derde eeuw doen kennen
Ons monument n°. 11, PI. Y, b. v. komt wat de voor
zijde betreft bijzonder overeen met een soortgelijk te Xunt.en
gevonden bij Cuperus in Iluipocrp. 230, en afgebeeld in het
Central Museum Rhcinlandischer Inschriften von Dr. L. Lersgh
ïl, s. IJ, Bonn, (Bonn 1310). Op de zijkanten van hetzelve
zijn offerknapen en uit de inscriptie blijkt dat hij gebragt werd
door Tertinius Vitalis, Lupo et 3I.vxiao Cons., dus A°. 232.
Een ander monument bij Cuperus, p. 232, bijLERseii, A. W. ÏI, s. 1 i