112 Daarentegen is liet heerschende karakter van bij na ai bet overige niet Romeinseh maar Germaansch, of zoo men wil Angelsaxisch en Frankisch. Zelfs de kleine urne, die nog te Domburg bewaard wordt maakt ten dezen geenc uitzondering, omdat zij gevonden werd bij een ligcbaamdat niet door liet vuur verleerd was geworden. Maar omdat men veel van dit laatste ook lot den Merovingiscben en zelfs Carolingiscben tijd kan terugbrengen is bet daarom nog niet zeker dat dit moet geschieden. Daar staan b. v. de Vliedbergenwaarvan wij hebben gesproken. Heigeen er uit voort gekomen is kenmerkt zich als Germaanschdoch er waren toch enkele Romeinsche fragmenten bij, zoo als de dakpan, de cippus enz. Sedert zij werden opge worpen beeft de omliggende bodem groote veran deringen ondergaan. Zij rustten op den ouden bodem des lands, dat evenwel reeds bewoond was toen de ex volo's gebragl werden. Zij zijn derhalve reeds zeer vroeg opgeworpen gedeeltelijk misschien zelfs wel reeds vóór de komst der Romeinen. Maar tot welk einde werden zij opgeworpen? Niet lot rust plaatsen der dooden want hiervan zijn geene spo ren. Niet tot grondslagen van woningen; want hiervoor waren zij te hoog en te steil. Er blijft dus wel niet anders overig dan dat wij denken aan aan Jhpïter ji-.vo en Minerva. cii dus gelijksoortig met ons nn. 10. PI. V. heeft aan den \oet de woorden Imperutore Domino nascro Gordia.no et A viola consvlihushu lend is Ju Uidus A°. 239. Meerderen vindt men bij Cüferüs, p. 22"), 236, 241 bij Lerscji I s. 4, II, s. 7, 13, 16 en andd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 132