121 Benedenrijn gevonden, en even zoovele aan Her cules Mag. in Noordbraband en Gelderland ontdekt, over welke wij lager zullen spreken. Bij Domburg was de hoofdzetel van deze vereering, en ook daar alleen kunnen wij deze vroeger zoo hoog vereerde Vrouw uit bare symbolen leeren kennen, vermits bet elders gevondene geen beeldwerk aan biedt. En wijst dit nu niet nogmaals op eene meer plaatselijke en inlatidsche eerdienst, scboon gedeeltelijk reeds vermengd geworden met Romein- sche begrippen, en hierom ook uitgedrukt door of vermengd met bij hen gangbare zinnebeelden en be namingen? Dit was trouwens het kenmerk der derde eeuw, waarin bij het Germaansche heidendom de voorheen minder zinnelijke eerdienst was overge gaan in eene meer zinnelijkezoo dat er reedsheilig- dommen werden opgetrokken en ex votos gebragt, in navolging van hetgeen men elders gezien bad. Terwijl de Romein ze aan zijne Goden bragt, deed bet de Germaan aan die zijner voorgeslachten en van lieverlede werden de verschillende voorstellingen met elkander verbonden. Van hier dus eene ver menging van voorstellingen, gelijk wij meenen op de Domhurgsche monumenten aan te treffenwelke te merkwaardiger wordenomdat de verzameling aldaar zoo eenig in hare soort is en voor de ken nis der oude Germaansche Godenleer eene zoo ge- wigtige bijdrage kan leveren. Naar waarheid zegt loch C. F. KoErPEH Vernehmlicher als der Literarische Einlcit. in die Aord. Myth. Berl. 1837.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 141