149
toch oorspronkelijk ook reeds een tweederlei ele
ment, liet was licht es water, en uit dien hoofde
weder voor verschillende ontwikkelingen vatbaar.
Wij zien dit vooral hij de noordelijke volksstammen
en in de begrippen welke de beoefenaren der noord-
sche mythologie bestempelen met de benamingen
van Foor-Odinisch en Odinisch. Dc Voor-Odinische
voorstelling, welke ik gemakshalve verder de Kel
tische zal noemen, plaatste Thor, Thórr of Thu-
nar, den magtigen Donderaar, op den voorgrond,
vermits de donder het natuurverschijnsel is dat een
onkundig en zwak gemoed het meest ontroert, ter
wijl licht en water bij hetzelve vereenigd voorko
men als de aarde vruchtbaar makende.
Het Odinüme stelde daarentegen het groole licht
des dags voorop, zonder evenwel den donderaar als
watergever uit te sluileu. Het vond vooral bij de
Suvische stammen ingang, en door deze werd Wo-
dan eindelijk door bijna geheel midden-en noorde
lijk Europa aan het hoofd dér hoogere wezens ge-
bragt, en in de middeleeuwen met den latijnschen
naam Mcrcurius aangeduid.
Terwijl men intusschen al deze stelsels, bij. welke
de mannelijke of bevruchtende kracht in de schep
ping op den voorgrond staat, met gezetheid onder
zocht en in derzelver ontwikkeling volgde; heeft
men vrij algemeen te zeer voorbij gezien dat er
nog eene andere godsdienstleer bestoud volgens
welke niet de bevruchtende, maar de voortbrengen
de of vrouwelijke kracht der natuur het punt van
uitgang was. Tacitus heeft er evenwel reeds op ge-