150 wezen, toen hij melding maakte van der Sueven vereering van Nerthus en Isis, en het valt in het oog, dat wij bij eene verklaring der Zeeuwsche monumenten, op welke eene Dea op den voorgrond staat terwijl de Dn als hare trawanten voorkomen, deze beschouwingswijze vooral niet mogen voorbij zien. De gedachte van boven alles de voortbrengende kracht van het geschapene te moeten vereeren, is zeer natuurlijk. Uit de aarde spruit voort, hetgeen het bewerktuigde schepsel tot zijn onderhoud be hoeft, De werking van licht en water zijn hierbij wel niet te miskennen, doch is evenwel minder in het oog vallende. Daarentegen gelijkt de aarde naar eene liefderijke moederdie het kindwaar aan zij het leven gaf, aan haren boezem koestert en uit hare borsten laaft. En daarenboven is die zelfde kracht wel overal in de schepping werkzaam, maar ook overal met geheimenissen omgeven. Men merkt ze op aan den hemel, en men ontwaart hare uitwerkingen in den schoot der bergen en in de diepte der zeeën. Welk eene stof tot verscheiden heid bij onafhankelijke ontwikkeling der hoofdge dachte! Van hier intusschen bij die verscheidenheid ook zoo vele verborgenheden als inzonderheid bij deze wijze van Godsvereering zijn ingevoerd. Wij treffen mysteriën aan waar wij haar terugvinden bij de Nerthus-vereering der Germanen, en bij de Ceres-dienst te Eleusis en elders; mysteriën die bij de verzinnelijkte Romeinen aanleiding gaven tot de schandelijke sacra Bonae Deae en elders tot

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 170