191 en water liet aanzijn had ontvangen. Waar men in Zeeland nog de voorvaderlijke gewoonten volgt, wordt het lijhstroowaarmede men de aanwezig heid van eenen gestorvene in het huis heeft aan geduid, op den morgen van den dag der begrafe nis verbrand, en de stroohossen, waarop de kist in den wagen heeft geslaanhij de terugkeeriug van het kerkhof in het water geworpen 1). Tot hiertoe hangt dus alles zamen. Volgens het aangevoerde werd naar de godsdienstleer der al oude Zeelanders voor zooveel wij deze uit de be schrevene monumenten leeren kennende alles voortbrengende en alles verzorgende kracht in de schepping wel vooruitgeplaatst; doch tevens vereerd in vereeniging met de bevruchtende. Van de eer ste was het symbool de moeder-aardevan de laatste, het licht en het water, of anders Ncha- lennia met de offergoden Hercules en Neptunus, Deze voorstelling behoort te huis in het noorden van Europa want de grondslag der later ontwik-* kelde noordsche mythen is geen andere, In een H. S. der Edda le Upsala vindt men volgens Mallet eene ruwe teekening van de drie hemeltroonen voor Har en IafnhaT (den lieer of den Groote, en den Even-groote) en Thridi (dederde). Har (ver- wautmetHerian, Hermin, Hercules enz.) wordt Van deze wijze van bijzetten der overblijfselen van gestor venen hebben wij zelfs in de taal nog de woorden overig uitvaart, uitvaarthoudenuitvaartmaa /tijdherkomstig van het wegvoeren der dooden met vuarbotenvaarplcytcnvaar schuitenvaartuigen enz.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 211