194
ste in het oog vallen, behoort het afgebeelde op
PI. VIII, n°. 16. Wij zien op hetzelve Nehalennia
op den voorgrond, maar op ieder der zijkanten twee
heelden en houden wij de ter regterhand van de
Godin geplaatsten al voor Neptunus en Hercu
les; de vraag: wie worden op den linker zijkant
gevonden?" zweeft dan den belangstellenden be
schouwer als van zelve op de lippen.
In het hovenvak van de linkerzijde ziet men ee-
nen naakten ziltenden man, met eene kruik in de
regterhand. Met geen der overige beelden is hij
te vergelijken wij zijn dus gebonden aan het een
voudige zinnebeeld in verband met de oudste be-
rigten. Onder deze trekt evenwel allereerst de
reeds aangevoerde preek van Eligius de aandacht.
Ilij maant de Vlamingen af van de vereering van
Neptunus, Orcus enz. Kunnen wij nu hij dit
beeld denken aan den laatsten? Ten einde dit te
beantwoorden behooren wij vooraf te bepalenwaar
aan men naar Romeinsche zienswijzebij den naam
Orcus denken kon. Dit is spoedig verrigtwant
de benaming was voor de vroegere tijden synoniem
met Pluto, Jupiter Stygius of infernus enz.
enz.; voor de latere diende zij ter aanduiding van
een reusachtig, zwart en harig spooksel. Het
beeld op het monument is zoo wat tussehenbcide
in, want het heeft even zooveel van een'sater als
van een' stroomgod. Zoeken wij nu voor hetzelve
een wezen uit de noordsche mythologie, dan hech
ten wc bepaaldelijk op Thor, Thunar of üonar,
die ook in de Nederlanden in eere werd gehouden.