212
eeuw eerst meer algemeen werd, vermits het oud
ste stuk van dezen aard tot het jaar 182 opklimt.
Het monument kan inlusschen tot geen bepaald be
sluit leiden. Het behoort evenwel tot den door ons
aangewezenen tijd, en kan zeerwel herkomstig zijn
van eenen Romeindie de Beschermgeesten der
landstreek of nog niet, of niet meer met namen
wist uit te drukken. Misschien was het ouder dan
een der andere gedenkstukken misschien ook jon
ger dan een der overigen en uit den tijd toen de
eivilas door Jüliaan voor korte jaren weèr hersteld
was geworden. Men zou zelfs het monument kun
nen beschouwen als bij die gelegenheid opgerigt.
PI. X, ii°. 20, geeft eindelijk nog een votiefsteen
waarop wij, volgens het gezegde blz. 80, alhier nog
moeten terugkomen. Naar onze gissing was het op
schrift (lilatronis) heehali(/ie?#) ex m(perio) i. ut
(lubent) m(<?rito). Wie evenwel deze matronen naar
onze meening waren, is nog niet gemeld. Wij mer
ken dus hier op, dat wij tot nog toe de meening
niet kunnen deelen van hen, die de Deae matree,
de matree en de matronae voor dezelfde houden en
aan haar eene Romeinsehe herkomst geven; vermits
wij het verschil tusschen de Deae matree en de ma
tronae voor even groot houden, als het verschil
tusschen eene Godin en hare priesteressen of verte
genwoordigsters.
De Deae matres belmoren aan het Zuiden. Dto-
dorus van Sicilië verhaalt (IV. 32) dat er op Sicilië
was een fanum dearum mat rum, dat van Kreta der
waarts was overgebragt. Elders (V. 3) zegt hij, dat