220
eeue geheele verandering van Godsdienstleer kun
nen zij onzes inziens ook niet hebben aaDgebragt,
vermits de hoofd begrippen van die stammen in
den grond overeenkwamen met de in dezen oord
heerschende. Maar waarin bobben zij nu verande
ringen gebragt? Deze vraag is niet te beantwoor
den. Dit alleen kunnen wij met eenige zekerheid
zeggen, dal bet Heidendom, hetwelk ten tijde der
monumenten bier nog in zijn 3e tijdperk was, zoo
dat de symbolen alsloen nog slechts zinnebeeldige
voorstellingen en geene goden waren zich van lie
verlede meer bad ontwikkeldmaar ook tevens
was ontaard in een meer ruw veelgodendom met
allerlei bijgeloovige plegtigbcden.
Voor de kennis van de Godsdienstige denkwijze
der Zeeuwen en Vlamingen in de eerste helft der
7e eeuw bezitten wij intusschen een belangrijk berigt
in de vermaning van Eligius, door zijn levensbeschrij
ver Audoönüs aan de vergetelheid ontrukt, waaruit
wij boven (bl. 172) reeds eene zinsnede hebben aan
gehaald doch die hier in haar geheel eene plaats
behoort te vinden. Zij komt voor in vita Eligii
Lib. II, cap. 10, en is bier, ter meer gemakkelij
ke terugwijzingdoor ons in paragraphen afge-
gedeeldterwijl wij er, ter bevordering der ver
gelijking, nevens hebben geplaatst de met dezelve
overeenkomende van den Indiculus superslitio-
num, achter bet Capitulare Carlomanni apud Lep-r
tinas (Leslines in het Kamerrijksche) van het jaar
743.