274
aan te gaan bij erfenissen aanspraak te maken op
een gedeelte of op bet geheel enz. Het zal toch
wel als beginsel kunnen worden aangenomendat
de grondslagen van het oudste regt beschouwd moe
ten worden als ontleend aan de oudste godsdien
stige begrippen. Dit nu, op Zeeland toegepast,
leidt weêr tot bel besluit, dat volgens het aloude
Zeeuwsclie godsdienstbegripop Zeelands bodem
aan de vrouw werd toegekend én een hoog stand
punt in de maatschappij, én zekere bepaalde reg
ion over baren persoon; want nergens elders wei-
ligt bestond zoodanige vrijheid tot hel aangaan van
huwelijksverbindtenissenals de oude Zeeuwsclie wet
ten der maagd toekenden. Wij zwijgen bier van
die bloedschendende verbindtenissen waarvan wij
vroeger reeds meermalen gewaagd hebbenen be
ginnen met de keure van 1256 of 1258 aan het
platte land van Zeeland gegeven. Wij lezen in deze
art. 54
Als knechlkyn ende meyskene syn eomen te haren
daghen mogen si huwelyk maken als si willen
Hetzelfde wordt gezegd in de keure van 1290,
art. 110, terwijl er aldaar art. 63 wordt gelezen:
j» So waaneer dat een joncfroukyn kuwe'ic doet buten
syn re mnghen voer het li jaer out es, het sal verlie-
sen arve en haveende syn arfgenamen moghent deelen
gelyc oft waere doot."
Bij liet leven der ouders moest een meisje 15 ja
ren oud zijn; doch in allen gevalle was zij dan
toch reeds op dien leeftijd vrij en meesteres over