275 haren persoon. Evenwel was dit laatste reeds eene beperking der meerderjarigheid; want volgens de keure van 1256 was deze bepaald, voor den jon geling op volle 15 jaren, en voor het meisje op volle 12 jaren! En hierbij moet nu nog worden gevoegd, dat het huwelijk de vrouw stelde in het bezit van goederengemeenschap, ten ware et- vooraf zekere overeenkomsten waren gesloten dat het meisje aanspraak had op een gedeelte van de ouderlijke nalatenschap, zelfs in zoo ver, dat eene eenige dochter het geheel erfde; dat op verkrachting van jonge dochters de doodstraf ge steld was enz. enz. Wij mogen dit intusschen niet verder uilbrei den, zullen wij eeneu volgenden navorscher bet gras niet voor de voeten wegmaaijeu. Wij hebben het hier alleenlijk aangestipt ten bewijze voor on ze bewering, dat de regtsbeginselen der aloude Zeelanders, wanneer zij gelijk elders op de gods dienstige beginselen gegrond waren, met onze voor stelling dezer laatste al wederom volkomen instem menvermits eene der sexe toegekende vrije be schikking over haren persoon, overeenkomt met de boven door ons ontwikkelde begrippen aangaande de Nehalennïa-vereering. Wij zouden ons hierbij nog verder kunnen uit laten over aanboordhnjuithoofde van maagschap; over maagzoenenvennootschappen enz. enz., en Ken zie keuro van 1256. Ned. uitg. art. 54. Lat. art. 26. Vg. de keure van Zierikzeo A°. 1247, en vtiii Vlissingen a.°. 1315-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1845 | | pagina 295