VIII
gende meldt: nuper quinto die mensis Januarii
1647 in Walachriae ora litorali ad Dom-
bni'gum, antiquissimam urbem, octo circiter mil-
liaribus ab urbe Brugensi, mari retrocedente,
net flante Euro, praeter soli turn, arenis dispersis,
ndetectae sunt statuae aliquot et arae lapideae
nmaximae vetustatis; quae dum eruuntur, pocula
»eLiam et ollae antiquae et nummi Romanorum so
ostentarunt" x).
Die overblijfeelen deelt hij vervolgens op 3 Pla
ten mede, op welke 22 tempeloutaren en outaren,
een hoofd van keptümjs, een potje eri twee schaal
tjes, 13 Romeinscho penningen van vitelliüs tot
op teteicus en 6 Merovingische voorkomen.
De Platen zijn door j. de mel gegraveerd, en door
vreditjs van eene korte latijnsclie opheldering voor
zien s).
De andere geleerde is sr. smallegange, die in
zijne Chronijk van Zeeland(Middelburg 1696)
fol. 82, omtrent het vinden dier overblijfselen een
berigt mededeelt, hetwelk met dat van vhediïïs
allezins overeenkomstig is; het luidt:
D. i. onlangs op den 5 Januarij zijn op Walcheren aan het
strand bij Domburgeene oude ongeveer 8 mijlen van Brugge gelegen
stad, terwijl de zee teruggeweken was, een buitengewoon sterke wind
uit het zuidoosten blies en het zand wegwaaide, eenige standbeelden en
steenen outaren van de hoogste oudheid ontdekt, onder het opgraven van
welke zich ook eenige oude potten en Romeinsche penningen vertoonden.
2) Dat vbediüs persoonlijk in Zeeland geweest is en die gedenkstuk
ken gezien heeftblijkt uit p. L. der Additiones.