XII
keuriger1) en in andere volgorde als de gravures
geschikt zijn a).
Groot is het getal van schrijvers, die zich met
de opheldering dezer monumenten bezig gehouden
hebben; hetzij in afzonderlijke geschriften, hetzij
in meer algemeene werkenheizij opzettelijk, hetzij
slechts in het voorbijgaan van dezelve gewagende.
Om die allen aan te voerenzou bijna eene afzon
derlijke letterkundige geschiedenis vereischt worden;
weshalve ik mij slechts bepaal bij de voornaam-
stenof bij zulkendoor wier raadpleging men zich
aangaande de verdiensten dier vroegere bewerkers
een tamelijk volledig denkbeeld vormen kan.
Zij zijn:
m. z. iioxHonsiusBediedinghe van de afgodmne
nehalenma ontdeckt op het strandt van Walche-
J) Terwijl vredius over de bij danckerts afgebeelde penningen ongunstig
oordeelde, verklaarde hij daarentegen dat de teekeningen van van schuy-
lenburgr welke hij met zijne numismata vergeleken hadovereen
kwamen met die welke hij had laten graveren.
2) In de verzameling van onzen vaderlandschen geschiedkenner Mr. s. de
wind te Middelburgbevinden zich o. a. ook afschriften en uit-
voerige uittreksels uit eene briefwisseling van wijlen den Heer yebheye
van ciTTERs met onderscheidene vaderlandsche geleerden, als van wyn,
lambrechtsen en vooral Prof. a. bonn te Amsterdam. Uit die brief-
wisseling blijkt, dat van schütlenbtjrgh meer dan eene afteekening
»der steenen gemaakt heeft, te weten, ééne voor danckerts, ééne voor
»dc Staten van Walcheren (dit was in 1804 hét eigendom van Prof.
»a. bonn) en ééne voor den lieer van Domburg (dit laatste bezat de
»Heer verueye van citters en behoort thans aan deszelfs zoon Jonkheer
de witte van citters te 's Gravenhage). Ook heeft hij afteekeningen
gemaakt voor vrediüs, die dezelve met een excuus voor de licentie
van zijnen Plaatsnijder heeft uitgegeven in 1651in zijne Addi'
ïiliones." Mededeeling van Mr. s. de wind vooornoemd.