xv itl
cus, opgenoemd worden. De Gominentariëndie
naar oudhollandschen trant van uitvoerige geleerd
heid zijn, worden voorafgegaan van eene inleiding,
waarin de schrijver tracht te bewijzen, dat neha-
leknia de Godheid van eene der toenmalige Zeeuw-
sche stroomen op Walcheren geweest isterwijl de
Commentariën achtervolgd worden door toevoegse-
len, waarin gehandeld wordt:
1). Over den tijd, waarin die overblijfselen ver
vaardigd zijn.
2). Over den tijd, waarin zij vernield zijn en
opgehouden hebben vervaardigd te worden.
3). Over de bijgeloovigheden, welke, afkomstig
van de Goden op die gedenkstukken voorko
mende, thans nog overgebleven zijn.
4). Over de vraag, door wie die gedenkstukken
zijn opgerigt.
Groote en veelzijdige belezenheid, fijn vernuft en
scherp oordeel, heeft men niet zelden in dit werk
te bewonderen, en na het ten einde gelezen te heb
ben, kan men zijn leedwezen niet verbergen, dat
het niet weldra na cannegieter's dood in het licht
gegeven is. Veel opheldering, niet alleen over de
Zeeuwsche gedenkstukken, maar ook over andere
vaderlandsche oudheden, zou daardoor verspreid
zijn gewordenmisschien ook menig gebrekkig ge
schrijf onderdrukt gebleven of min schadelijk van
uitwerking geweest zijn; en de late nakomeling zou